Lagere rechtsgemeenschappen

Gerelateerde afbeelding

Lagere rechtsgemeenschappen
Naast de centrale overheid zijn er de lagere rechtsgemeenschappen: de provincies, de gemeenten, de waterschappen en de publiekrechtelijke bedrijfsorganisaties.
2.5.1 Provincies Art. 132 Gw bepaalt dat de wet de inrichting van provincies en gemeenten regelt, alsmede de samenstelling en bevoegdheden van hun besturen. De organieke wet die hier wordt geƫist is de Provinciewet. De Provinciewet dateert van 10 september 1992 en is in werking getreden op 1 januari 1994. In deze subparagraaf komen achtereenvolgens aan de orde de provinciale bestuursorganen, de bevoegdheden van deze organen en de belastingen die de provincie mag heffen.
Bestuursorganen De Provinciewet (Provw) bepaalt dat het bestuur van de provincie bestaat uit drie organen: Provinciale Staten, Gedeputeerde Staten en flexplek amsterdam de Commissaris van de Koningin (art. 6 Provw). Daarnaast benoemen Provinciale Staten commissies en een griffier, ter ondersteuning van de bestuurlijke taken.
Provinciale Staten Provinciale Staten vertegenwoordigen de hele bevolking van de provincie (art. 7 Provw). Provinciale Staten bestaan uit minstens 39 leden en maximaal 83 leden, afhankelijk van het aantal inwoners van de provincie. De zittingsduur van Provinciale Staten is vier jaar. Voor het lidmaatschap van Provinciale Staten is vereist dat men Nederlander is, ingezetene van de provincie, 18 jaar en niet uitgesloten van het kiesrecht (art. 10 Provw). Provinciale Staten zijn bevoegd om bij verordening algemene regels te geven, waarmee andere organen van de provincie rekening dienen te houden (art. 145 Provw). Op grond van art. 49 Provw kunnen Provinciale Staten aan een gedeputeerde ontslag verlenen indien deze niet meer het vertrouwen heeft van Provinciale Staten. Deze bepaling komt overeen met de regeling in de Gemeentewet, waarin is bepaald dat de gemeenteraad aan wethouders ontslag kan verlenen bij gebrek aan vertrouwen.
Voor een lid van Provinciale Staten gelden onder meer de volgende onverenigbare betrekkingen (art. 13 Provw): minister; staatssecretaris; lid van de Raad van State; gedeputeerde; lid van de Algemene Rekenkamer; ambtenaar, door of vanwege het provinciaal bestuur aangesteld of daaraan ondergeschikt.